Volgens de gegevens van eind maart 2013 van het Instituut voor de Nationale Rekeningen bedroeg het tekort van de gezamenlijke overheid in 2012 3,9% van het bbp.
Dit cijfer houdt rekening met de kapitaalsverhoging van Dexia die eind december 2012 werd doorgevoerd. Eurostat heeft in maart 2013 immers beslist dat deze operatie niet beschouwd kan worden als een puur financiële transactie, maar als een transfer van kapitaal die een impact heeft op het vorderingensaldo ter waarde van
-0,8% van het bbp. Zonder deze correctie zou het tekort bijgevolg 3,1% van het bbp bedragen.
Met dit resultaat voldeed ons land niet aan de doelstelling van het stabiliteitsprogramma van april 2012 dat voor dat jaar een tekort voorzag van 2,8% van het bbp.
De verslechterde conjunctuur heeft een bijzonder negatieve invloed gehad op de openbare financiën. De begroting voor 2012 werd opgesteld conform de aanbevelingen van de afdeling “financieringsbehoeften van de overheid” van de Hoge Raad van Financiën (HRF) op basis van een raming die uitging van een bbp-groei van 0,8%. Bij de verschillende begrotingscontroles werd rekening gehouden met de economische toestand die gaandeweg verslechterde. Uit de cijfers van het Instituut voor de Nationale Rekeningen van mei 2013 blijkt dat de economische activiteit in 2012 afnam met 0,3%, voornamelijk als gevolg van de gekrompen binnenlandse vraag.
Ondanks het opgelopen tekort hebben de verschillende overheden belangrijke structurele maatregelen genomen om de begroting niet te laten ontsporen. Volgens de NBB hebben deze maatregelen geleid tot een verbetering van het structureel primair saldo met 0,9 procentpunten van het bbp. Een dergelijke stijging was nog nooit voorgekomen sinds de deelname van België aan de economische en monetaire Unie.
2.1. Evolutie per deelsector
Het tekort van de gezamenlijke overheid is het gevolg van een tekort van 3,5% bij Entiteit I (federale overheid en sociale zekerheid) en van 0,4% bij Entiteit II (Gemeenschappen, Gewesten en lokale besturen).
Binnen Entiteit I bedroeg het tekort van de federale overheid 3,4% van het bbp en dit van de sociale zekerheid 0,1%, waarbij werd rekening gehouden met de speciale dotatie van de federale Staat aan deze instelling. Binnen Entiteit II noteerde men op het niveau van de Gemeenschappen en Gewesten een tekort van 0,1%, en bij de lokale besturen een tekort van 0,3%.
Wat de begrotingsinspanningen tussen de entiteiten betreft, verwees het stabiliteitsprogramma van april 2012 naar het advies van de HRF van maart 2012. Daarin werd een aangepast begrotingstraject voorgesteld waarbij elk van de twee entiteiten en elke deelsector van Entiteit II (met inbegrip van iedere Gemeenschap en elk Gewest) tegen 2015 tot een begrotingsevenwicht zouden moeten komen. Voor 2012 ging de HRF uit van een te verwachten tekort van 2,4% van het bbp voor Entiteit I en van 0,4% voor Entiteit II. Bijgevolg heeft Entiteit II de doelstellingen gehaald, wat niet het geval was voor Entiteit I.
2.2. Uitgaven en ontvangsten
De fiscale en parafiscale ontvangsten zijn in 2012 fors gestegen. Hun toename bedroeg 1,2 procentpunt van het bbp en in totaal vertegenwoordigden zij 44,7% van het bbp.
De ratio van de heffingen op inkomsten uit arbeid is opnieuw gestegen. De stijging had voornamelijk betrekking op de sociale bijdragen, maar ook op de ontvangsten bij de personenbelasting. Deze stijging was enerzijds te wijten aan de toename van het loongedeelte in het bbp en anderzijds aan de maatregelen genomen door de overheid.
De ontvangsten uit de vennootschapsbelasting zijn eveneens vermeerderd: van 3% naar 3.4% van het bbp. Dit was voornamelijk het gevolg van een verschuiving van voorafbetalingen naar een belastingsysteem via inkohiering.
De heffingen op andere inkomsten en op het vermogen zijn toegenomen met 0,3 procentpunten van het bbp en bedroegen 4,1% van het bbp. Voor de meeste inkomsten uit roerend goed werd de roerende voorheffing geharmoniseerd en opgetrokken van 15% tot 21%. Een bijkomende heffing van 4% werd eveneens ingevoerd voor hoge roerende inkomsten.
Onder invloed van diverse factoren zijn de belastingen op goederen en diensten gevoelig gestegen, namelijk met 0,3 procentpunten van het bbp. Dit was hoofdzakelijk het gevolg van de betaling van de nucleaire rente. Bovendien werd de vrijstelling van de BTW op bepaalde prestaties van notarissen en deurwaarders afgeschaft, en werd de BTW op betaaltelevisie verhoogd. De verhoging van de accijnzen op tabak heeft eveneens bijgedragen tot deze stijging.
De niet-fiscale en niet-parafiscale ontvangsten vertegenwoordigden 6,2% van het bbp, hetzij een stijging van 0,2 procentpunten van het bbp in vergelijking met 2011. De stijging kon worden toegeschreven aan de verhoging van de bijdragen die de financiële instellingen betalen aan het systeem van de depositogarantie en door de terugbetaling van de onterecht ontvangen subsidies door bpost.
De primaire uitgaven zijn toegenomen met 1,4 procentpunten van het bbp en bereikten een historische piek van 51,3% van het bbp.
De stijging was vooral merkbaar op het niveau van de sociale zekerheid. De pensioenuitgaven zijn gestegen door de maatregelen die werden genomen om ze aan te passen aan het algemeen welzijn en door het groter aantal gepensioneerden. Ook was er een sterke toename van de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen.
De uitgaven in de gezondheidszorg daarentegen zijn minder toegenomen dan in de voorbije jaren dankzij een aantal besparingen onder meer op het vlak van de geneesmiddelen. Door structurele hervormingen op de arbeidsmarkt kon men bovendien het volume van de uitgaven voor werkloosheid verminderen. Er kwam eveneens een kentering in de toename van subsidies.
De combinatie van de ontvangsten en de primaire uitgaven heeft in 2012 geleid tot een tekort van het primair saldo ten belope van 0,5% van het bbp en dit was niet conform de doelstellingen van de stabiliteitsprogramma dat voor 2012 een primair saldo had vooropgesteld van 0,7% van het bbp.
In tegenstelling met de voorbije jaren zijn de interestlasten op de staatsschuld in verhouding tot het bbp lichtjes gestegen. In 2012 bedroegen zij 3,5% van het bbp, een stijging met 0,2 procentpunt ten opzichte van 2011. De daling van de rente op korte en lange termijn was niet voldoende om op te wegen tegen de gestegen schuldratio en de gedaalde ontvangsten uit swaps die in 2011 bijzonder hoog waren geweest.
De schuldratio van de overheid is inderdaad opnieuw gestegen en ging van 97,8% van het bbp eind 2011 naar 99,8% eind 2012. Bijgevolg werd de doelstelling van het stabiliteitsprogramma dat voor 2012 een schuldratio van 99,4% van het bbp voorzien had, niet gehaald.
Deze stijging kon verklaard worden door een aantal endogene factoren en, in mindere mate, door exogene factoren.
De verslechtering van de conjunctuur heeft in grote mate gezorgd voor een toename van de schuldratio. Wat de exogene factoren betreft, werd de schuldratio negatief beïnvloed door de financiële steun aan eurolanden in moeilijkheden (in het kader van het “European Stability Mechanism”) en door de participatie in de kapitaalsverhoging van Dexia. De stijging van de schuldratio werd wel afgeremd door het feit dat KBC de lening, toegekend door de federale overheid, versneld terugbetaalde, door het gebruik van liquiditeitsoverschotten die begin 2012 beschikbaar waren als gevolg van de succesvolle uitgifte van staatsbons eind 2011, en door gunstige emissies van schatkistpapier.
2.3. Vergelijking met Europa
De gemiddelde schuldgraad van de eurozone bleef kleiner dan de schuldgraad in België. Volgens de cijfers van Eurostat gepubliceerd in april 2013 bedroeg deze in 2012 90,6% van het bbp. In de eurozone was de stijging wel groter dan in België aangezien zij tussen 2011 en 2012 gemiddeld 3,3 procentpunten van het bbp bedroeg tegen 2 procentpunten in ons land. Het verschil tussen de verschillende schuldgraadniveaus nam bijgevolg opnieuw af.