Ondanks een verbetering van de conjunctuur in het begin van het jaar, werd 2012 globaal gekenmerkt door een verzwakking van de mondiale activiteit. De groei van het bbp wordt voor 2012 geraamd op 3,2% tegen 3,9% het jaar voordien. Meerdere factoren lagen aan de basis van deze evolutie. Er was de onzekerheid die woog op het begrotingsbeleid van de Verenigde Staten en Japan – twee landen die nochtans een positieve bbp-groei kenden van respectievelijk 2,3% en 2% - en dat had een weerslag op de vraag en de internationale handel. Bovendien hadden de opkomende economieën af te rekenen met een verzwakking en was er de crisis binnen de eurozone.
In de eurozone leidden de spanningen als gevolg van de schuldencrisis, die vooral Spanje , Griekenland en Italië trof, tot een vermindering van de buitenlandse vraag. Ook de stijging van de grondstoffenprijzen in het begin van 2012 deden in het tweede trimester van het jaar de economie krimpen. De verbetering van de financiële voorwaarden in de tweede helft van 2012, die een gevolg waren van een aantal maatregelen die de ECB reeds voordien genomen had, zoals de herfinancieringsverrichtingen op 3 jaar om de financiële sector liquiditeiten te verschaffen, alsook de aankondiging van “outright” monetaire transacties (OMT’s) onder strikte voorwaarden, konden de negatieve trend van de economie, gekenmerkt door een zwakke binnenlandse vraag, niet ombuigen. Gemeten over het hele jaar daalde het bbp binnen de eurozone met 0,6%, terwijl in 2011 nog een stijging met 1,4% genoteerd werd.
België ontsnapte niet aan deze verslechterde economische toestand. Het herstel van de economie dat men kon verwachten na de lichte opflakkering in het eerste trimester van 2012, zette zich niet door. Over het jaar werd een negatieve groei gemeten die zich vertaalde in een daling van het bbp met 0,3%. Deze lichte terugval was deels het resultaat van de slabakkende binnenlandse vraag die op haar beurt veroorzaakt werd door het feit dat het beschikbare inkomen van de consumenten in reële termen stagneerde en zij onzeker waren over de toekomst, vooral op het vlak van de werkgelegenheid. Deze evolutie werd wel enigszins getemperd door de positieve bijdrage van de netto-uitvoer.
De inflatie in ons land is in 2012 afgenomen. Gemeten op basis van de geharmoniseerde index van de consumptieprijzen daalde zij van 3,5% in 2011 naar 2,8% in 2012. Deze daling kan verklaard worden door een meer gematigde stijging van de energieprijzen.
Ondanks een aantal structurele hervormingen zoals het optrekken van de effectieve pensioenleeftijd, het aansporen van de werklozen om toe te treden tot de arbeidsmarkt via een activeringsbeleid, en de versnelde degressieve vermindering van de werkloosheidsuitkeringen, ging de werkgelegenheid in België in 2012 achteruit met 17.000 eenheden, zodat de geharmoniseerde werkloosheidsgraad steeg van 7,2% in 2011 naar 7,4% in 2012.
De rentevoeten bleven laag in de Verenigde Staten en gemiddeld ook in de eurozone, met uitzondering van de landen die behoren tot de periferie van de eurozone.
In de Verenigde Staten, Japan en de eurozone gold een soepel monetair beleid dat geleid heeft tot een baisse van de rentevoeten op korte termijn in het merendeel van de betrokken economieën.
In de eurozone heeft de Europese Centrale Bank (ECB) begin juli haar voornaamste leidinggevende tarieven verminderd met 25 basispunten, en dit als reactie op de vertraagde economie en de gedaalde inflatie. De rente op de voornaamste herfinancieringsverrichtingen – te weten het centraal rentetarief – werd van 1% op 0,75% gebracht, en bleef ongewijzigd tot op het einde van het jaar.
Dit neerwaartse effect op de kortetermijnrente liet zich echter in bepaalde landen van de eurozone niet voelen, wat de ECB ertoe aanzette om OMT’s aan te kondigen teneinde de adequate transmissie van het monetaire beleid te herstellen. De bovenvermelde liquiditeitsinjecties van de ECB en haar manifeste wil om alles in het werk te stellen om de euro te vrijwaren, hebben er eveneens voor gezorgd dat de kortetermijnrente ging dalen.
Op de Belgische financiële markten volgden de rentevoeten op korte termijn deze van de eurozone. Bijgevolg bleven zij bijzonder laag. Zo bedroeg de rente van de schatkistcertificaten op 3 maanden op de secundaire markt gemiddeld 0,37% in januari en 0,00% in december. In het tweede semester van 2012 werden op de 3 maanden zelfs negatieve rentevoeten genoteerd.
De rente op de interbankenmarkt bleef eveneens op een laag peil door het monetaire beleid van het Eurosysteem. De Euribor op 3 maanden ging gemiddeld van 1,22% in januari naar 0,18% in december.
Op de lange termijn bleef de rente van de referentie-OLO op 10 jaar verder zakken, namelijk van 4,11% in januari naar 2,10% in december. De spread ten opzichte van het rendement van de Duitse referentielening (Bund) op 10 jaar is in 2012 merkelijk verbeterd, meer bepaald in de tweede helft van het jaar. Terwijl deze spread eind november 2011 nog piekte op 366 basispunten, was eind 2012 het verschil geslonken tot 75 basispunten. Deze verbetering was het gevolg van een aantal maatregelen die zowel door de ECB genomen werden om de euro te beschermen, als door de Europese autoriteiten om de economie in goede banen te leiden. Ook ons land leverde een bijdrage. Zo werden inspanningen gedaan om de begroting niet te laten ontsporen, werden er structurele hervormingen doorgevoerd, en werd een begin gemaakt met de herstructurering van de financiële sector.
Volgens de gegevens van eind maart 2013 van het Instituut voor de Nationale Rekeningen bedroeg het tekort van de gezamenlijke overheid in 2012 3,9% van het bbp.
Dit cijfer houdt rekening met de kapitaalsverhoging van Dexia die eind december 2012 werd doorgevoerd. Eurostat heeft in maart 2013 immers beslist dat deze operatie niet beschouwd kan worden als een puur financiële transactie, maar als een transfer van kapitaal die een impact heeft op het vorderingensaldo ter waarde van
-0,8% van het bbp. Zonder deze correctie zou het tekort bijgevolg 3,1% van het bbp bedragen.
Met dit resultaat voldeed ons land niet aan de doelstelling van het stabiliteitsprogramma van april 2012 dat voor dat jaar een tekort voorzag van 2,8% van het bbp.
De verslechterde conjunctuur heeft een bijzonder negatieve invloed gehad op de openbare financiën. De begroting voor 2012 werd opgesteld conform de aanbevelingen van de afdeling “financieringsbehoeften van de overheid” van de Hoge Raad van Financiën (HRF) op basis van een raming die uitging van een bbp-groei van 0,8%. Bij de verschillende begrotingscontroles werd rekening gehouden met de economische toestand die gaandeweg verslechterde. Uit de cijfers van het Instituut voor de Nationale Rekeningen van mei 2013 blijkt dat de economische activiteit in 2012 afnam met 0,3%, voornamelijk als gevolg van de gekrompen binnenlandse vraag.
Ondanks het opgelopen tekort hebben de verschillende overheden belangrijke structurele maatregelen genomen om de begroting niet te laten ontsporen. Volgens de NBB hebben deze maatregelen geleid tot een verbetering van het structureel primair saldo met 0,9 procentpunten van het bbp. Een dergelijke stijging was nog nooit voorgekomen sinds de deelname van België aan de economische en monetaire Unie.
Het tekort van de gezamenlijke overheid is het gevolg van een tekort van 3,5% bij Entiteit I (federale overheid en sociale zekerheid) en van 0,4% bij Entiteit II (Gemeenschappen, Gewesten en lokale besturen).
Binnen Entiteit I bedroeg het tekort van de federale overheid 3,4% van het bbp en dit van de sociale zekerheid 0,1%, waarbij werd rekening gehouden met de speciale dotatie van de federale Staat aan deze instelling. Binnen Entiteit II noteerde men op het niveau van de Gemeenschappen en Gewesten een tekort van 0,1%, en bij de lokale besturen een tekort van 0,3%.
Wat de begrotingsinspanningen tussen de entiteiten betreft, verwees het stabiliteitsprogramma van april 2012 naar het advies van de HRF van maart 2012. Daarin werd een aangepast begrotingstraject voorgesteld waarbij elk van de twee entiteiten en elke deelsector van Entiteit II (met inbegrip van iedere Gemeenschap en elk Gewest) tegen 2015 tot een begrotingsevenwicht zouden moeten komen. Voor 2012 ging de HRF uit van een te verwachten tekort van 2,4% van het bbp voor Entiteit I en van 0,4% voor Entiteit II. Bijgevolg heeft Entiteit II de doelstellingen gehaald, wat niet het geval was voor Entiteit I.
De fiscale en parafiscale ontvangsten zijn in 2012 fors gestegen. Hun toename bedroeg 1,2 procentpunt van het bbp en in totaal vertegenwoordigden zij 44,7% van het bbp.
De ratio van de heffingen op inkomsten uit arbeid is opnieuw gestegen. De stijging had voornamelijk betrekking op de sociale bijdragen, maar ook op de ontvangsten bij de personenbelasting. Deze stijging was enerzijds te wijten aan de toename van het loongedeelte in het bbp en anderzijds aan de maatregelen genomen door de overheid.
De ontvangsten uit de vennootschapsbelasting zijn eveneens vermeerderd: van 3% naar 3.4% van het bbp. Dit was voornamelijk het gevolg van een verschuiving van voorafbetalingen naar een belastingsysteem via inkohiering.
De heffingen op andere inkomsten en op het vermogen zijn toegenomen met 0,3 procentpunten van het bbp en bedroegen 4,1% van het bbp. Voor de meeste inkomsten uit roerend goed werd de roerende voorheffing geharmoniseerd en opgetrokken van 15% tot 21%. Een bijkomende heffing van 4% werd eveneens ingevoerd voor hoge roerende inkomsten.
Onder invloed van diverse factoren zijn de belastingen op goederen en diensten gevoelig gestegen, namelijk met 0,3 procentpunten van het bbp. Dit was hoofdzakelijk het gevolg van de betaling van de nucleaire rente. Bovendien werd de vrijstelling van de BTW op bepaalde prestaties van notarissen en deurwaarders afgeschaft, en werd de BTW op betaaltelevisie verhoogd. De verhoging van de accijnzen op tabak heeft eveneens bijgedragen tot deze stijging.
De niet-fiscale en niet-parafiscale ontvangsten vertegenwoordigden 6,2% van het bbp, hetzij een stijging van 0,2 procentpunten van het bbp in vergelijking met 2011. De stijging kon worden toegeschreven aan de verhoging van de bijdragen die de financiële instellingen betalen aan het systeem van de depositogarantie en door de terugbetaling van de onterecht ontvangen subsidies door bpost.
De primaire uitgaven zijn toegenomen met 1,4 procentpunten van het bbp en bereikten een historische piek van 51,3% van het bbp.
De stijging was vooral merkbaar op het niveau van de sociale zekerheid. De pensioenuitgaven zijn gestegen door de maatregelen die werden genomen om ze aan te passen aan het algemeen welzijn en door het groter aantal gepensioneerden. Ook was er een sterke toename van de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen.
De uitgaven in de gezondheidszorg daarentegen zijn minder toegenomen dan in de voorbije jaren dankzij een aantal besparingen onder meer op het vlak van de geneesmiddelen. Door structurele hervormingen op de arbeidsmarkt kon men bovendien het volume van de uitgaven voor werkloosheid verminderen. Er kwam eveneens een kentering in de toename van subsidies.
De combinatie van de ontvangsten en de primaire uitgaven heeft in 2012 geleid tot een tekort van het primair saldo ten belope van 0,5% van het bbp en dit was niet conform de doelstellingen van de stabiliteitsprogramma dat voor 2012 een primair saldo had vooropgesteld van 0,7% van het bbp.
In tegenstelling met de voorbije jaren zijn de interestlasten op de staatsschuld in verhouding tot het bbp lichtjes gestegen. In 2012 bedroegen zij 3,5% van het bbp, een stijging met 0,2 procentpunt ten opzichte van 2011. De daling van de rente op korte en lange termijn was niet voldoende om op te wegen tegen de gestegen schuldratio en de gedaalde ontvangsten uit swaps die in 2011 bijzonder hoog waren geweest.
De schuldratio van de overheid is inderdaad opnieuw gestegen en ging van 97,8% van het bbp eind 2011 naar 99,8% eind 2012. Bijgevolg werd de doelstelling van het stabiliteitsprogramma dat voor 2012 een schuldratio van 99,4% van het bbp voorzien had, niet gehaald.
Deze stijging kon verklaard worden door een aantal endogene factoren en, in mindere mate, door exogene factoren.
De verslechtering van de conjunctuur heeft in grote mate gezorgd voor een toename van de schuldratio. Wat de exogene factoren betreft, werd de schuldratio negatief beïnvloed door de financiële steun aan eurolanden in moeilijkheden (in het kader van het “European Stability Mechanism”) en door de participatie in de kapitaalsverhoging van Dexia. De stijging van de schuldratio werd wel afgeremd door het feit dat KBC de lening, toegekend door de federale overheid, versneld terugbetaalde, door het gebruik van liquiditeitsoverschotten die begin 2012 beschikbaar waren als gevolg van de succesvolle uitgifte van staatsbons eind 2011, en door gunstige emissies van schatkistpapier.
De gemiddelde schuldgraad van de eurozone bleef kleiner dan de schuldgraad in België. Volgens de cijfers van Eurostat gepubliceerd in april 2013 bedroeg deze in 2012 90,6% van het bbp. In de eurozone was de stijging wel groter dan in België aangezien zij tussen 2011 en 2012 gemiddeld 3,3 procentpunten van het bbp bedroeg tegen 2 procentpunten in ons land. Het verschil tussen de verschillende schuldgraadniveaus nam bijgevolg opnieuw af.