De Zilverfonds-wet bepaalt dat het Fonds zijn reserves belegt in effecten van de Belgische Staat1. Naast argumenten op het vlak van veiligheid, efficiëntie en rendement is deze verplichting eveneens gericht op de consolidatie van de Staatsschuld: het Zilverfonds maakt deel uit van de overheidssector en het is derhalve evident dat de reserves van het Zilverfonds bij consolidatie in mindering gebracht worden van de globale overheidsschuld.
De reserves van het Zilverfonds worden niet belegd in de gebruikelijke schuldinstrumenten van de Staat gericht op de institutionele belegger, zoals lineaire obligaties, maar wel in een specifiek schuldinstrument “op maat” van het Fonds: de “Schatkistbons-Zilverfonds” (SB-ZF). Het betreft niet-verhandelbare gedematerialiseerde effecten, uitgegeven door de Schatkist op verzoek van het Zilverfonds. De rentevoet wordt vastgesteld op basis van de rentecurve voor lineaire obligaties. De effecten zijn terugbetaalbaar op de eindvervaldag maar kunnen evenwel, geheel of gedeeltelijk, vervroegd terugbetaald worden tegen de marktvoorwaarden.
De Zilverfonds-wet bepaalt dat de Minister van Financiën jaarlijks, op voorstel van de raad van bestuur van het Fonds, de algemene richtlijnen vaststelt inzake de beleggingen. Voor 2012 bepalen de algemene richtlijnen dat het Zilverfonds zijn inkomsten belegt in zerocoupon “Schatkistbons-Zilverfonds” met eindvervaldag tussen 2020 en 2029, waarbij de bedragen op eindvervaldag zich op jaarbasis dienen te situeren tussen 2,0 en 2,25 miljard euro. De inkomsten die niet onmiddellijk kunnen belegd worden in “Schatkistbons-Zilverfonds” worden kortlopend bij de Schatkist belegd. Binnen het kader van deze algemene richtlijnen is de raad van bestuur bevoegd voor het beleggen van de reserves.