Published on Jaarverslag (http://www.2012.jaarverslag.financien.belgium.be)

Home >

Zilverfonds

Voorwoord van de voorzitter van de raad van bestuur

Voor de trouwe volgers van het Zilverfonds is het een vertrouwd beeld geworden – en het zal dat ongetwijfeld nog enkele jaren blijven: bij ontstentenis van nieuwe stijvingen bestaan de enige evoluties in de aanwas van de interesten en het herbeleggen van posities die op vervaldag zijn gekomen.

Aldus werd in het verslagjaar een nieuwe vervaldag geopend in april 2025. Kapitalen van respectievelijk 370 en 590 miljoen zullen op die datum vrijkomen. Tevens werd de vervaldag 15 april 2024 aangedikt met een plaatsing van 1,2 miljard die over 12 jaar nagenoeg 1,9 miljard waard zal zijn. Aldus was de rubriek “belegde bedragen” eind 2012 goed voor zowat 14,2 miljard en waren de gelopen maar nog niet vervallen interesten opgelopen tot 4,5 miljard euro. Niet slecht voor een lege doos …

Zoals eerder gezegd, is het Zilverfonds echter niet alleen zaligmakend. Het is slechts één element binnen één enkele pijler (het wettelijk pensioen) van de pensioenarchitectuur. Wie na zijn oppensioenstelling niet met een al te bruuske breuk van zijn levensstandaard geconfronteerd wil worden, doet er goed aan ook de tweede (bedrijfs- of sectorpensioenen), derde (individueel pensioensparen) en zelfs vierde pijler (andere spaarvormen inclusief eigen woning) niet te veronachtzamen. Temeer omdat slechts in weinige EU-lidstaten de toename van de publieke pensioenuitgaven naar 2060 toe zo’n grote druk op de overheidsfinanciën zal leggen als in België: van 10,9% BBP in 2015 tot 14,7% BBP in 2060. De gemiddelden van de EU 27, zowel wat het aanvangsniveau (10,3%) als de toename (2,2% EU versus 3,8% B) van die uitgaven betreft, situeren zich substantieel onder de Belgische cijfers – in enkele landen liggen de uitgavenratio’s in 2060 zelfs lager dan in 2015.

Die verrassende vaststelling heeft niet enkel met uiteenlopende demografische perspectieven te maken. Ook het feit dat regeringen in het buitenland hun noodzakelijke pensioenhervormingen vroeger hebben ingezet teneinde de overgang wat geleidelijker te laten verlopen, vormt een belangrijke verklarende factor. In ons land heeft men uiteindelijk moeten wachten op de regering Di Rupo om een problematiek aan te pakken die nochtans al enkele decennia bekend is.

Tegelijk is het verrassend en verontrustend vast te stellen dat het effect van een pensioenhervorming die door de bevolking als zeer ingrijpend en alomvattend wordt ervaren - en die zelfs ronduit historisch te noemen is in zoverre men voor het eerst de leeftijd voor uittreding uit de arbeidsmarkt formeel heeft verhoogd - tegen horizon 2060 nog altijd maar in tienden van een BBP-procent wordt uitgedrukt. De enig mogelijke conclusie is derhalve dat de huidige bewindsploeg een eerste moedige stap heeft gezet op een nog lange weg.

Het concipiëren, uitwerken en opvolgen van nieuwe vormen van inter- en intragenerationele solidariteit wordt één van de zwaarste uitdagingen die de toekomstige regeringen te wachten staan.

Marc BOEYKENS
Voorzitter van de raad van bestuur

Oprichting en werking van het Zilverfonds

Het Zilverfonds werd in 2001 opgericht om tegemoet te komen aan de onvermijdelijke budgettaire gevolgen van de vergrijzing van de bevolking. Het Fonds heeft tot doel reserves aan te leggen om in de periode 2010-2030 de extra-uitgaven van de diverse wettelijke pensioenstelsels ingevolge de vergrijzing te financieren.

Het werd in het leven geroepen als “parastatale B” door de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds1 . Het Fonds staat onder het gezamenlijk toezicht van de Minister van Financiën en van de Minister van Begroting. De werkingskosten van het Zilverfonds worden ten laste van de algemene uitgavenbegroting genomen.

Het Zilverfonds wordt bestuurd door een raad van bestuur samengesteld uit tien leden2 . De raad van bestuur bepaalt het beleid van het Fonds. Op voorstel van de raad stelt de Minister van Financiën de algemene richtlijnen vast inzake de beleggingen. Binnen de grenzen van deze richtlijnen geeft de raad van bestuur zijn instructies voor de belegging van de middelen en staat hij in voor het beheer van de reserves.

De inkomsten van het Zilverfonds bestaan uit begrotingssurplussen, overschotten van de sociale zekerheid en niet-fiscale ontvangsten. Het Zilverfonds kan eveneens beschikken over de opbrengsten van zijn beleggingen. Een aanpassing van de Zilverfonds-wet in 2005 bepaalde dat het Zilverfonds vanaf 2007 op een meer structurele wijze met voornamelijk begrotingsoverschotten moet gefinancierd worden. Door het ontbreken van begrotingsoverschotten is deze bepaling tot op heden zonder uitvoering gebleven.

De Zilverfonds-wet bepaalde dat het Zilverfonds, voor zover de schuldgraad lager zou liggen dan 60 procent van het bruto binnenlands product, vanaf 2010 uitgaven zou kunnen verrichten voor de financiering van de diverse wettelijke pensioenstelsels. In 2008 kwam ingevolge de financiële crisis een abrupt einde aan de systematische daling van de schuldgraad, waardoor voor de eerstvolgende jaren geen uitgaven door het Zilverfonds gepland worden.

1 Belgisch Staatsblad van 14 september 2001. De wettekst is opgenomen in bijlage 1.

2 De samenstelling van de raad van bestuur is opgenomen in bijlage 2.

Aanpassing van de Zilverfonds-wet

Gedurende zijn eerste werkingsjaren werd het Zilverfonds voornamelijk gespijsd met de opbrengst van niet-fiscale ontvangsten. Op deze wijze werd aan het Fonds van bij de start een significant volume en visibiliteit gegeven. Het is evenwel steeds de bedoeling geweest om het Zilverfonds in de eerste plaats met begrotingsoverschotten te voeden.

Door een wetswijziging1 eind 2005 werd de meer structurele financiering van het Zilverfonds in de wet vastgelegd. Er werd voorzien dat voor het begrotingsjaar 2007 principieel aan het Zilverfonds een bedrag zou toegewezen worden dat gelijk is aan 0,3 procent van het bruto binnenlands product en dat voor de daaropvolgende jaren, tot 2012, dit percentage met telkens 0,2 procent van het bruto binnenlands product zou opgetrokken worden. De toewijzingen voor de daaropvolgende begrotingsjaren zullen worden bepaald door de Koning, bij een in de Ministerraad overlegd koninklijk besluit.

De wetswijziging bepaalde evenwel dat het effectief aan het Zilverfonds toegewezen jaarlijks bedrag gelijk zou zijn aan het gerealiseerde begrotingssurplus in het betrokken begrotingsjaar, waardoor het Zilverfonds in de praktijk tot op heden niet met begrotingsoverschotten kon gevoed worden.

Daarnaast voorzag de wetswijziging de mogelijkheid om de opbrengst van maatregelen die de overheidsschuld verminderen, maar geen weerslag hebben op het vorderingensaldo, aan het Zilverfonds toe te kennen. Het bedrag werd evenwel beperkt tot jaarlijks 250 miljoen euro voor de periode 2007-2010 en 500 miljoen euro voor de daaropvolgende jaren. Van deze mogelijkheid werd in de periode 2007-2012 evenwel geen gebruik gemaakt.

1 Wet van 20 december 2005 tot wijziging van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds (Belgisch Staatsblad van 14 maart 2006). De wijzigingen werden opgenomen in bijlage 1.

Belegging van de reserves

De Zilverfonds-wet bepaalt dat het Fonds zijn reserves belegt in effecten van de Belgische Staat1. Naast argumenten op het vlak van veiligheid, efficiëntie en rendement is deze verplichting eveneens gericht op de consolidatie van de Staatsschuld: het Zilverfonds maakt deel uit van de overheidssector en het is derhalve evident dat de reserves van het Zilverfonds bij consolidatie in mindering gebracht worden van de globale overheidsschuld.

De reserves van het Zilverfonds worden niet belegd in de gebruikelijke schuldinstrumenten van de Staat gericht op de institutionele belegger, zoals lineaire obligaties, maar wel in een specifiek schuldinstrument “op maat” van het Fonds: de “Schatkistbons-Zilverfonds” (SB-ZF). Het betreft niet-verhandelbare gedematerialiseerde effecten, uitgegeven door de Schatkist op verzoek van het Zilverfonds. De rentevoet wordt vastgesteld op basis van de rentecurve voor lineaire obligaties. De effecten zijn terugbetaalbaar op de eindvervaldag maar kunnen evenwel, geheel of gedeeltelijk, vervroegd terugbetaald worden tegen de marktvoorwaarden.

De Zilverfonds-wet bepaalt dat de Minister van Financiën jaarlijks, op voorstel van de raad van bestuur van het Fonds, de algemene richtlijnen vaststelt inzake de beleggingen. Voor 2012 bepalen de algemene richtlijnen dat het Zilverfonds zijn inkomsten belegt in zerocoupon “Schatkistbons-Zilverfonds” met eindvervaldag tussen 2020 en 2029, waarbij de bedragen op eindvervaldag zich op jaarbasis dienen te situeren tussen 2,0 en 2,25 miljard euro. De inkomsten die niet onmiddellijk kunnen belegd worden in “Schatkistbons-Zilverfonds” worden kortlopend bij de Schatkist belegd. Binnen het kader van deze algemene richtlijnen is de raad van bestuur bevoegd voor het beleggen van de reserves.

 

1 De wet preciseert dat bij een schuldgraad kleiner dan 100 procent eveneens kan belegd worden in andere consolideerbare activa (bv. schuldtitels van gewesten, gemeenschappen en gemeenten).

Inkomsten

a.    Inkomsten1 2001 – 2011

Voor de periode voorafgaand aan dit jaarverslag heeft het Zilverfonds middelen ter beschikking gekregen voor een totaal bedrag van 14.073,6 miljoen euro:

Abstractie gemaakt van enkele beperkte interestopbrengsten van beleggingen op korte termijn, waren de ontvangsten gedurende de eerste werkingsjaren van het Fonds steeds van niet-fiscale oorsprong. Met de toekenning aan het Zilverfonds van het begrotingssurplus 2006 voor een bedrag van 176 miljoen euro werd voor het eerst de inkomstenbron van de begrotingssaldi aangesneden. Door het ontbreken van een begrotingssurplus vanaf 2007 werden sinds 2007 geen nieuwe middelen aan het Fonds meer toegekend.

De “Schatkistbons-Zilverfonds” waarin het Fonds belegt zijn van het zerocoupon-type en de gekapitaliseerde interesten worden bijgevolg pas uitgekeerd op de eindvervaldag. Vanaf 2010 kwamen “Schatkistbons-Zilverfonds” op hun eindvervaldag, waarbij de interesten ook effectief aan het Zilverfonds uitgekeerd werden. Deze ontvangen interesten bedroegen voor de periode 2010-2011 totaal 948,6 miljoen euro.

b.    Inkomsten1 2012

De aangepaste Zilverfonds-wet voorzag dat in 2012 principieel een bedrag aan het Zilverfonds zou toegewezen worden gelijk aan 1,3 procent van het bruto binnenlands product. Wegens het ontbreken van een begrotingsoverschot in 2012 kon het Zilverfonds evenwel niet verder gealimenteerd worden. Er werd in 2012 evenmin overgegaan tot de affectatie aan het Fonds van niet-fiscale ontvangsten.

In 2012 kwamen twee “Schatkistbons-Zilverfonds” op hun eindvervaldag2, waarbij een bedrag van 555,9 miljoen euro interesten effectief aan het Zilverfonds gestort werd.

 

1 Inclusief de effectief ontvangen interesten. Het kapitaal van de “Schatkistbons-Zilverfonds” dat bij de eindvervaldag voor herbelegging beschikbaar komt vertegenwoordigt geen nieuwe middelen en wordt hier bijgevolg niet als inkomstenbron beschouwd.

2 1.426,8 miljoen euro SB-ZF 16 april 2012 (1.000,0 miljoen euro kapitaal en 426,8 miljoen euro interesten); 425,3 miljoen euro SB-ZF 15 oktober 2012 (296,2 miljoen euro kapitaal en 129,1 miljoen euro interesten).

Beleggingen

a.    Beleggingen1 2002 - 2011

In de periode die het verslagjaar 2012 voorafging heeft het Zilverfonds zijn inkomsten belegd in tweeëntwintig “Schatkistbons-Zilverfonds” (SB-ZF) met eindvervaldagen tussen 2010 en 2024:

b.    Beleggingen1 in 2012

Hoewel het Zilverfonds in 2012 geen nieuwe middelen ontving, kon een bedrag van 1.852,1 miljoen euro, afkomstig van de twee ”Schatkistbons-Zilverfonds” die in 2012 op eindvervaldag kwamen, herbelegd worden. 

Eind 2011 bevatte de portefeuille van het Zilverfonds eindvervaldagen tot 2024. Bij de herbelegging in 2012 werd er, overeenkomstig de algemene richtlijnen, voor gekozen om de eindvervaldagen in 2024 verder aan te vullen derwijze dat in 2024 een bedrag op eindvervaldag zou komen dat zich situeert in een tunnel tussen 2,0 en 2,25 miljard euro. Het saldo werd herbelegd tot 2025.

1 Bijlage 3 geeft een gedetailleerd overzicht van de “Schatkistbons-Zilverfonds” in portefeuille per eind 2012.

Portefeuille per 31 december 2012

Aangezien de “Schatkistbons-Zilverfonds” waarin het Fonds belegt van het zerocoupon-type zijn, worden de gekapitaliseerde interesten pas uitgekeerd op de eindvervaldag. In economische optiek worden de interesten evenwel geventileerd over de looptijd van de belegging. De prorata temporis verworven interesten op de beleggingen in “Schatkistbons-Zilverfonds” liepen eind 2012 op tot 4.544,6 miljoen euro. 

Bij het einde van zijn elfde werkingsjaar bedraagt de portefeuille van het Zilverfonds, met inbegrip van de prorata temporis verworven interesten op de zerocouponleningen, 19.174,1 miljoen euro, wat een stijging van 785,6 miljoen euro betekent ten opzichte van de toestand eind 2011:

Bij het bereiken van de eindvervaldagen zal de portefeuille die het Zilverfonds eind 2012 opgebouwd heeft 24.667,4 miljoen euro waard zijn. Opgesplitst naar eindvervaldagen zal het Zilverfonds in de periode 2013-2025 over volgende bedragen kunnen beschikken:

Werkingskosten

Bij de oprichting van het Zilverfonds heeft de wetgever er voor gekozen om het Fonds een autonoom statuut te geven als “parastatale B” met autonoom beheer, boekhouding en controle. Administratief leunt het Zilverfonds nauw aan bij de federale Schatkist. De Zilverfonds-wet wijst de administrateur-generaal van de Thesaurie van rechtswege aan als lid van de raad van bestuur en belast hem in de functie van gedelegeerd bestuurder met het dagelijks beheer van het Fonds. Het Zilverfonds doet tegen vergoeding beroep op het personeel van de Staat. Het is gehuisvest in de lokalen van de federale Thesaurie.

De werkingskosten van het Zilverfonds worden ten laste van de algemene uitgavenbegroting genomen. Op de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 2012 werd hiertoe een bedrag van 336.000 euro voorzien, waarvan slechts 284.832 euro benuttigd werd. De werkingskosten betreffen voor 96,0 % de terugstorting in de Schatkist van de wedden en vergoedingen van de personeelsleden van de Thesaurie die door de Minister van Financiën belast werden met de werking van het Zilverfonds. De andere werkingskosten betreffen voornamelijk de aankoop van kantoorbenodigdheden, de drukkosten van het jaarverslag, de vergoeding van de bedrijfsrevisor en van de regeringscommissaris en de zitpenningen van de leden van de raad van bestuur.

 

Jaarrekening

 

 

 Toelichting

Balans - Activa

Vorderingen op ten hoogste een jaar

Het bedrag van 16.031,99 euro vermeld onder deze rubriek vertegenwoordigt een bijkomende werkingssubsidie 2012 te storten aan het Zilverfonds om zijn werkingskosten voor het jaar 2012 te dekken.

Geldbeleggingen

Op 31 december 2012 bedragen de beleggingen van het Zilverfonds 19.174.131.639,92 euro, verdeeld als volgt:

Overlopende rekeningen

Het bedrag van 1.121,99 euro opgenomen onder deze rubriek is samengesteld uit enerzijds de gelopen maar nog niet geïnde interesten op de kortetermijnbeleggingen, met andere woorden het deel van de interesten dat betrekking heeft op het beschouwde boekjaar maar dat pas effectief zal ontvangen worden in de loop van het volgende boekjaar, en anderzijds een last die betrekking heeft op het boekjaar 2013.

Balans - Passiva

Reserves

Reserves niet-fiscale ontvangsten

De rubriek "reserves niet-fiscale ontvangsten" blijft op 31 december 2012 ongewijzigd op 12.929.096.906,38 euro. Gedurende dit dienstjaar werd geen enkele niet-fiscale ontvangst toegekend aan het Fonds.

Reserves begrotingssurplussen

Wegens het ontbreken van een begrotingssurplus werd geen enkel bedrag toegekend aan het Fonds in 2012. Deze rubriek blijft dus ongewijzigd op 176.000.000,00 euro.

Reserves afkomstig van de opbrengsten van beleggingen

De interesten op de twee zerocoupon-beleggingen die in 2012 op eindvervaldag kwamen, hetzij een bedrag van 555.895.129,13 euro, werden door het Fonds ontvangen. Zoals de voorgaande jaren omvat deze rubriek in 2012 eveneens de interesten op het saldo van de zichtrekeningen bij de Nationale Bank van België dat elke dag “overnight” belegd wordt bij de Schatkist, hetzij een bedrag van 1.420,36 euro.

Kapitaalsubsidies

Deze rubriek vertegenwoordigt het deel van de investeringssubsidie dat nog niet verbruikt werd voor de aflossingen.

Overlopende rekeningen

Het betreft voornamelijk de gelopen interesten op de zerocoupon-beleggingen. Om te vermijden dat de reserves zouden verhoogd worden met de verworven maar nog niet geïncasseerde interesten, worden deze bedragen op een overlopende rekening geboekt tot hun effectieve ontvangst.

Resultatenrekening - Lasten

De werkingskosten (283.680,18 euro) bestaan voornamelijk uit kosten met betrekking tot de bezoldigingen van het personeel van het Fonds. Deze lasten worden gesubsidieerd door de federale Staat zoals de andere bedrijfsopbrengsten aantonen. 

Resultatenrekening - Opbrengsten

Opbrengsten van de vlottende activa

Voor het dienstjaar 2012 beloopt deze rubriek 555.896.549,49 euro en omvat de ontvangen interesten op de beleggingen die in 2012 op eindvervaldag kwamen (555.895.129,13 euro). Onder deze rubriek worden eveneens de interesten opgenomen op het saldo van de zichtrekeningen bij de Nationale Bank van België dat dagelijks “overnight” bij de Schatkist belegd wordt (1.420,36 euro).

Verslag van de bedrijfsrevisor over de jaarrekeningen op 31 december 2012

Overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen, breng ik U verslag uit in het kader van het mandaat van bedrijfsrevisor die mij werd toevertrouwd.

Dit verslag omvat mijn oordeel over het getrouw beeld van de jaarrekening evenals de vereiste bijkomende vermeldingen.

Verklaring over de jaarrekening zonder voorbehoud

Ik heb de controle uitgevoerd van de jaarrekening over het boekjaar afgesloten op 31 december 2012, opgesteld op basis van het in België van toepassing zijnde boekhoudkundig referentiestelsel, met een balanstotaal van 19.174.149.945,71 EUR en waarvan de resultatenrekening afsluit met een winst van het boekjaar van 555.896.549,49 EUR.

Het opstellen van de jaarrekening valt onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Deze verantwoordelijkheid omvat onder meer: het opzetten, implementeren en in stand houden van een interne controle met betrekking tot het opstellen en de getrouwe weergave van de jaarrekening die geen afwijkingen van materieel belang, als gevolg van fraude of van het maken van fouten,bevat; het kiezen en toepassen van geschikte waarderingsregels; en het maken van boekhoudkundige ramingen die onder de gegeven omstandigheden redelijk zijn.

Het is mijn verantwoordelijkheid een oordeel over deze jaarrekening tot uitdrukking te brengen op basis van mijn controle. Ik heb mijn controle uitgevoerd overeenkomstig de wettelijke bepalingen en volgens de in België geldende controlenormen, zoals uitgevaardigd door het Instituut der Bedrijfsrevisoren. Deze controlenormen vereisen dat mijn controle zo wordt georganiseerd en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang, als gevolg van fraude of van het maken van fouten, bevat.

Overeenkomstig voornoemde controlenormen heb ik rekening gehouden met de administratieve en boekhoudkundige organisatie van de instelling, alsook met de procedures van interne controle. Ik heb van de verantwoordelijken en van het bestuursorgaan van het  Fonds de voor mijn controle vereiste ophelderingen en inlichtingen verkregen. Ik heb op basis van steekproeven de verantwoording onderzocht van de bedragen opgenomen in de jaarrekening. Ik heb de gegrondheid van de waarderingsregels, de redelijkheid van de betekenisvolle boekhoudkundige ramingen gemaakt door de instelling, alsook de voorstelling van de jaarrekening als geheel beoordeeld. Ik ben van mening dat deze werkzaamheden een  redelijke basis vormen voor het uitbrengen van mijn oordeel.

Naar mijn oordeel geeft de jaarrekening afgesloten op 31 december 2012 een getrouw beeld van het vermogen,  de financiële toestand en  de resultaten van de instelling, overeenstemming met het in België van toepassing zijnde boekhoudkundig referentiestelsel.

Bijkomende vermeldingen

Het opstellen en de inhoud van het jaarverslag, alsook het naleven door de instelling van de toepasselijke wetten en van de statuten, vallen onder de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan.

Het is mijn verantwoordelijkheid om in mijn verslag de volgende bijkomende vermeldingen op te nemen die niet van aard zijn om de draagwijdte van mijn verklaring over de jaarrekening te wijzigen:

- het jaarverslag bevat de door de wet vereiste inlichtingen en stemt overeen met de jaarrekening;

- onverminderd formele aspecten van ondergeschikt belang, wordt de boekhouding gevoerd en de jaarrekening opgesteld overeenkomstig de in België toepasselijke wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften;

- ik dien u geen enkele verrichting of beslissing mede te delen die in overtreding met de statuten of de toepasselijke wetten zou zijn gedaan of genomen. De resultaatsverwerking die wordt voorgesteld, stemt overeen met de wettelijke en statutaire bepalingen.

Brussel, 22 mei 2013

Martine BRANCART
Bedrijfsrevisor

 

 

Bijlage I: Wet van 5 september 2001

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Art. 2. Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder de diverse wettelijke pensioenstelsels :

  1. de pensioenstelsels van de sociale zekerheid voor werknemers;
  2. de pensioenstelsels van de sociale zekerheid van de zelfstandigen;
  3. de pensioenstelsels ten laste van de algemene uitgavenbegroting;
  4. het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen.

Voor de toepassing van deze wet dient te worden verstaan onder:

  1. overheid: de sector overheid (S.13) zoals gedefinieerd overeenkomstig het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap, hierna het ESR95 genoemd;
  2. vorderingensaldo (-overschot) : het saldo (overschot) van de overheid vastgesteld krachtens het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten;
  3. overheidsschuld : de overheidsschuld vastgesteld krachtens het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten;
  4. (reëel) bruto binnenlands product : het bruto binnenlands product (tegen constante prijzen) zoals gedefinieerd in het ESR95.

HOOFDSTUK II. - De Zilvernota

Afdeling 1. - Inhoud van de Zilvernota

Art. 3. Op voorstel van de ministers bevoegd voor Begroting, voor Sociale Zaken, voor Pensioenen en voor Middenstand stelt de regering jaarlijks een Zilvernota op, waarin ze haar beleid met betrekking tot de vergrijzing uiteenzet. De Zilvernota biedt in het bijzonder de volgende informatie:

  1. een raming van de extra-uitgaven van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de stelsels van de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen, in het bijzonder die verbonden aan de demografische evolutie;
  2. het begrotingsbeleid op middellange en lange termijn, rekening houdend met de ramingen vermeld in 1°;
  3. het algemene regeringsbeleid gericht op het opvangen van de gevolgen van de vergrijzing, in het bijzonder met betrekking tot het bevorderen van de werkgelegenheid en de verhoging van de arbeidsparticipatie;
  4. de evolutie van de reserves van de aanvullende pensioenen (tweede pijler) en van de armoedegraad bij bejaarden;
  5. een overzicht van de ontvangsten, de uitgaven en de reserves van het Zilverfonds.

Art. 4. Voor de opstelling van de Zilvernota steunt de regering op het verslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing bedoeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk en op het jaarlijks advies van de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën.

Art. 5. De Zilvernota wordt jaarlijks meegedeeld aan de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad.

Afdeling 2. - Studiecommissie voor de vergrijzing

Art. 6. Binnen de Hoge Raad van Financiën wordt een 'Studiecommissie voor de vergrijzing' opgericht.

De Studiecommissie voor de vergrijzing wordt belast met het opstellen van een jaarlijks verslag, waarin de budgettaire en sociale gevolgen van de vergrijzing worden onderzocht. Dit verslag bevat in het bijzonder een raming van de financiële gevolgen op het vlak van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de stelsels van de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen die verbonden zijn aan de demografische evolutie.

De Studiecommissie voor de vergrijzing kan, op eigen initiatief of op verzoek van de regering, tevens onderzoek verrichten naar specifieke aangelegenheden in verband met de vergrijzing.

Art. 7. Met betrekking tot de raming van de kosten op het vlak van de diverse wettelijke pensioenstelsels, de stelsels van de sociale zekerheid van werknemers en zelfstandigen en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen, die verbonden zijn aan de demografische evolutie gaat de Studiecommissie voor de vergrijzing in het bijzonder uit van de volgende principes :

  1. inzake economische groei wordt gerekend met een voorzichtige raming van de trendgroei, waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van de demografische evolutie voor deze trendgroei;
  2. inzake de pensioenuitgaven wordt uitgegaan van de op dat ogenblik geldende wettelijke bepalingen, inclusief diverse varianten inzake welvaartsaanpassing;
  3. inzake de uitgaven in het stelsel van de gezondheidszorgen wordt een afzonderlijke raming gemaakt van de invloed van veranderingen in de leeftijdstructuur van de bevolking en andere factoren zoals de prijsevolutie en de evolutie van de medische technologie.

Art. 8. Het verslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing wordt elk jaar vóór 30 april medegedeeld aan :

  1. de federale regering;
  2. de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën;
  3. de Centrale Raad voor het Bedrijfsleven en de Nationale Arbeidsraad.

Art. 9. De aanbevelingen met betrekking tot het begrotingsbeleid van de overheid, vervat in het jaarlijks advies van de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën houden in het bijzonder rekening met het verslag van de Studiecommissie voor de vergrijzing.

Art. 10. De volgende leden maken van rechtswege deel uit van de Studiecommissie voor de vergrijzing:

  1. de vice-voorzitter van de Hoge Raad van Financiën, die het voorzitterschap waarneemt;
  2. het door het Federaal Planbureau voorgestelde lid van het bureau van de Hoge Raad van Financiën, die het ondervoorzitterschap waarneemt.

De overige leden van de Studiecommissie voor de vergrijzing worden door de Koning benoemd, met inachtneming van de volgende regels :

  1. één lid op voordracht van het Federaal Planbureau;
  2. één lid op voordracht van de Nationale Bank van België;
  3. één lid op voordracht van de minister van Financiën, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst van het departement;
  4. één lid op voordracht van de minister van Begroting, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst van het departement;
  5. één lid op voordracht van de minister van Sociale Zaken, gekozen uit de ambtenaren van de studiedienst van het departement;

Het mandaat van de leden van de Studiecommissie voor de vergrijzing duurt vijf jaar en kan hernieuwd worden.

In geval van overlijden, ontslag of afzetting van een lid, beëindigt het nieuw benoemde lid het mandaat van degene die hij opvolgt.

Art. 11. De Studiecommissie voor de vergrijzing kan in het kader van haar werkzaamheden de personen horen van wie het advies haar nuttig voorkomt.

HOOFDSTUK III. - Zilverfonds

Afdeling 1. - Oprichting van het Zilverfonds

Art. 12. Er wordt een openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht, genaamd Zilverfonds. De zetel van het Zilverfonds is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.

Art. 13. Het Zilverfonds wordt ingedeeld in de categorie B van artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut en staat onder het gezamenlijk toezicht van de minister van Financiën en de minister van Begroting.

Afdeling 2. - Doelstelling en opdracht van het Zilverfonds

Art. 14. Het Zilverfonds heeft tot doel reserves aan te leggen teneinde het mogelijk te maken om in de periode tussen 2010 en 2030 de extra-uitgaven op het vlak van de diverse wettelijke pensioenstelsels ten gevolge van de vergrijzing te financieren.

Art. 15. Met het oog op deze doelstelling heeft het Zilverfonds de volgende opdracht :

  1. in te staan voor het beheer van zijn inkomsten en uitgaven;
  2. in te staan voor het beheer van zijn reserves.

Afdeling 3. - Raad van bestuur van het Zilverfonds

Art. 16. Het Zilverfonds wordt bestuurd door een raad van bestuur, samengesteld uit tien leden, waarvan negen worden benoemd door de Koning als volgt:

  1. vier leden op voordracht respectievelijk van de eerste minister, de minister van Financiën, de minister van Begroting en de minister van Sociale Zaken;
  2. drie leden op voordracht van het beheerscomité van de Sociale Zekerheid en een lid op voordracht van de raad van bestuur van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen;
  3. een lid op voordracht van de Nationale Bank van België.

De voorzitter wordt door de Koning, op voorstel van de minister van Begroting, benoemd onder de in het eerste lid, 1°, bedoelde leden.

De administrateur-generaal van de Thesaurie is van rechtswege lid en vervult de functie van gedelegeerd bestuurder van het Zilverfonds.

De raad van bestuur bestaat uit evenveel Nederlandstalige als Franstalige leden.

Art. 17. De bestuurders worden voor zes jaar benoemd. Hun mandaat is hernieuwbaar.

In geval van overlijden, ontslag of afzetting van een bestuurder, beëindigt de nieuw benoemde bestuurder het mandaat van degene die hij opvolgt.

Art. 18. De raad van bestuur bepaalt het beleid en staat in voor het beheer van de reserves. Hij beschikt over alle bevoegdheden opdat het Zilverfonds zijn opdrachten kan uitvoeren en staat in voor de goede werking ervan.

De raad van bestuur stelt de richtlijnen voor het beleggen van de reserves vast.

De gedelegeerd bestuurder staat in voor het dagelijks beheer van het Zilverfonds. Hij bereidt de beslissingen van de raad van bestuur voor en voert ze uit.

Art. 19. De raad van bestuur kan aan de gedelegeerd bestuurder bepaalde bestuursbevoegdheden overdragen.

De gedelegeerd bestuurder kan met instemming van de raad van bestuur bepaalde van zijn bevoegdheden overdragen aan de personeelsleden van het Zilverfonds.

Art. 20. Het Zilverfonds wordt in alle gerechtelijke en buitengerechtelijke handelingen vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur. Behalve voor gerechtelijke handelingen kan de voorzitter met instemming van de raad van bestuur zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid overdragen aan de gedelegeerd bestuurder.

Art. 21. De gedelegeerd bestuurder brengt geregeld verslag uit aan de raad van bestuur. De raad van bestuur of zijn voorzitter kan op elk ogenblik aan de gedelegeerd bestuurder vragen verslag uit te brengen over de werkzaamheden van het Zilverfonds.

Art. 22. De Koning stelt vergoedingen en presentiegelden voor de leden van de raad van bestuur vast.

Afdeling 4. - Inkomsten van het Zilverfonds

Art. 23. De inkomsten van het Zilverfonds bestaan uit begrotingssurplussen, overschotten van de sociale zekerheid en niet-fiscale ontvangsten.

De inkomsten van het Zilverfonds bestaan tevens uit de opbrengsten uit de beleggingen van de reserves van het Zilverfonds.

Art. 24. Op basis van het geraamde begrotingssurplus en in functie van de aanbevelingen vervat in de Zilvernota, wordt in de algemene uitgavenbegroting jaarlijks het bedrag ingeschreven dat aan het Zilverfonds wordt gestort.

Art. 25. Op basis van de geraamde overschotten van de sociale zekerheid en in functie van de aanbevelingen vervat in de Zilvernota, bepaalt de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, jaarlijks het bedrag dat door de R.S.Z. - Globaal Beheer, bedoeld in artikel 5, 2°, van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en door het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen aan het Zilverfonds wordt gestort.

Art. 26. Met toepassing van artikel 45 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt bij de sectie "Rijksschuld" van de algemene uitgavenbegroting een begrotingsfonds ingesteld met de naam "Diverse niet-fiscale ontvangsten bestemd voor het Zilverfonds".

Art. 27. Het begrotingsfonds wordt gestijfd door niet-fiscale ontvangsten die de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, geheel of gedeeltelijk aan het Zilverfonds toewijst.

Het bedrag van de aldus aan het Zilverfonds toegewezen niet-fiscale ontvangsten wordt ingeschreven als ontvangsten van het in artikel 26 bedoelde begrotingsfonds en als uitgaven opgenomen in de algemene uitgavenbegroting ten laste van een variabel krediet van dit begrotingsfonds.

Art. 27 bis. §1. Vanaf het begrotingsjaar 2007 wordt aan het Zilverfonds jaarlijks principieel een bedrag toegewezen dat gelijk is aan 0,3 procent van het bruto binnenlands product voor het begrotingsjaar 2007, te verhogen met telkens 0,2 procent van het bruto binnenlands product per jaar voor de begrotingsjaren 2008 tot en met 2012.

De toewijzingen voor de daaropvolgende begrotingsjaren worden bepaald door de Koning, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad.

  §2. Het effectief aan het Zilverfonds toegewezen jaarlijks bedrag is gelijk aan het vorderingenoverschot in het betrokken begrotingsjaar, te verhogen met de weerslag van maatregelen die de overheidsschuld in dat begrotingsjaar verminderen, zonder weerslag op het vorderingensaldo.

De in het vorige lid bedoelde verhoging wordt jaarlijks beperkt tot een bedrag van:

  1. 250 miljoen EUR voor de begrotingsjaren 2007 tot en met 2010;
  2. 500 miljoen EUR voor de begrotingsjaren 2011 en volgende.

  §3. Het in toepassing van §2 aan het Zilverfonds toegewezen bedrag voor een bepaald begrotingsjaar wordt verhoogd indien de jaarlijkse procentuele stijging van het reële bruto binnenlands product tijdens het betrokken en het vorige begrotingsjaar lager is dan 2 procent en wordt verlaagd indien de jaarlijkse procentuele stijging van het reële bruto binnenlandse product tijdens het betrokken en het vorige begrotingsjaar hoger is dan 3 procent.

De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na advies van de afdeling "Financieringsbehoeften van de overheid" van de Hoge Raad van Financiën, de wijze waarop de aan het Zilverfonds in toepassing van §2 toegewezen bedragen worden aangepast in de gevallen bedoeld in het vorige lid.

 §4. Voor de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van het vorderingensaldo ( overschot) en het (reële) bruto binnenlands product, zoals medegedeeld door het Instituut voor de Nationale Rekeningen en van de overheidsschuld, zoals medegedeeld door de Nationale Bank van België, aan de minister van Begroting in oktober van het jaar volgend op het jaar waarop deze parameters betrekking hebben.

Art. 28. De modaliteiten van de stortingen aan het Zilverfonds worden geregeld bij wege van een tussen het Zilverfonds en de minister van Financiën te sluiten overeenkomst.

Afdeling 5. - Uitgaven van het Zilverfonds

Art. 29. Op basis van de aanbevelingen vervat in de Zilvernota met betrekking tot de behoeften van het volgende jaar, bepaalt de Koning, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad en na mededeling aan de federale wetgevende Kamers, jaarlijks het bedrag dat wordt opgenomen uit de middelen van het Zilverfonds en wordt toegekend aan de diverse wettelijke pensioenstelsels en het stelsel van de inkomensgarantie voor ouderen.

Dit bedrag wordt voor 31 oktober van het lopende jaar meegedeeld aan het Zilverfonds.

De Koning bepaalt, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het tijdschema voor de storting van deze bedragen.

Art. 30. Het Zilverfonds kan vanaf het jaar 2010 uitgaven verrichten op voorwaarde dat de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product lager is dan zestig procent.

Afdeling 6. - Beheer van de reserves van het Zilverfonds

Art. 31. De beleggingen van het Zilverfonds dienen te geschieden met inachtneming van voorzichtige beleggingsregels.

Jaarlijks stelt de minister van Financiën op voorstel van de raad van bestuur van het Zilverfonds de algemene richtlijnen vast inzake de beleggingen van het Zilverfonds. Deze richtlijnen worden overgezonden aan het Rekenhof.

Art. 32. De belegging van de reserves van het Zilverfonds gebeurt :

  1. bij een verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product hoger dan 100 procent, in effecten en fondsen van de Belgische Staat;
  2. bij een verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product lager dan 100 procent, in activa die, bij de berekening van de Maastricht-schuld, in mindering kunnen worden gebracht van de bruto-overheidsschuld.

Afdeling 7. - Werking van en controle op het Zilverfonds

Art. 33. Het Zilverfonds doet, tegen vergoeding, een beroep op het personeel van de Staat. De minister van Financiën wijst hiertoe de nodige personeelsleden aan.

Art. 34. De werkingskosten van het Zilverfonds worden ten laste genomen van een krediet dat in de algemene uitgavenbegroting wordt ingeschreven.

De modaliteiten met betrekking tot de stortingen ter dekking van de werkingskosten van het Zilverfonds worden geregeld bij wege van een tussen het Zilverfonds en de minister van Financiën te sluiten overeenkomst.

Art. 35. De Koning bepaalt, bij een koninklijk besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de nadere werkingsregelen van het Zilverfonds.

HOOFDSTUK IV. - Wijzigingsbepalingen, diverse bepalingen en inwerkingtreding

Art. 36. In artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut wordt onder categorie B het woord "Zilverfonds" in alfabetische volgorde ingevoegd.

Art. 37. In de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, voor het laatst gewijzigd bij de wet van 2 januari 2001, wordt een subrubriek 51-2 "Diverse niet-fiscale ontvangsten bestemd voor het Zilverfonds" ingevoegd.

Art. 38. Aan artikel 10 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, wordt een 5° toegevoegd, dat luidt als volgt :

  " 5° een Zilvernota, waarin de regering haar beleid met betrekking tot de vergrijzing uiteenzet ".

Art. 39. Artikel 127 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, gewijzigd bij de wet van 5 mei 1997, wordt aangevuld met de volgende paragraaf :

  " § 5. Het Federaal Planbureau wordt belast met het secretariaat van de Studiecommissie voor de vergrijzing opgericht bij artikel 6 van de wet van 5 september 2001 tot waarborging van een voortdurende vermindering van de overheidsschuld en tot oprichting van een Zilverfonds en de deelname aan de uitvoering van de aan haar toevertrouwde opdracht ".

Art. 40. Het Zilverfonds is vrijgesteld van alle inkomstenbelastingen, de registratie-, zegel-, griffie-, hypotheek- en successierechten, de met het zegel gelijkgestelde taksen, alsmede de andere rechtstreekse of onrechtstreekse belastingen. Het Zilverfonds is eveneens vrijgesteld van alle belastingen of taksen ten voordele van de provincies en gemeenten.

Art. 41. Voor 31 mei van elk jaar stelt het Zilverfonds een jaarverslag op dat betrekking heeft op het vorige begrotingsjaar. Dit jaarverslag wordt medegedeeld aan de regering en aan de federale wetgevende Kamers.

Art. 42. Deze wet treedt in werking de dag waarop zij in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 5 september 2001.

(...)