Pensioenen toegekend aan militaire invaliden
De wetten op de militaire pensioenen, samengeordend bij het KB van 11 augustus 1923, kennen een pensioen toe aan de militairen die lichamelijke schade ondergaan hebben bij het vervullen van hun plicht tegenover het vaderland.
Het bedrag van het pensioen varieert afhankelijk van de invaliditeitsgraad en van de militair. Het verschilt naargelang het schadelijk feit, dat aan de oorsprong van de invaliditeit ligt, veroorzaakt werd door de dienst (artikel 7) of niet (artikel 12).
De wet van 13 mei 1929 voorziet een speciaal statuut voor de groot-invaliden. Deze wet kent hen een pensioenverhoging en speciale vergoedingen toe.
Ingevolge de wet van 21 juli 1930 bekomen de militairen, die deel hebben uitgemaakt van een strijdende eenheid, een verhoging van hun invaliditeitspensioen, wanneer dit op grond van artikel 7 wordt toegekend.
Door artikel 7 van de wet van 8 juli 1970 wordt het bedrag van de pensioenen toegekend aan de invaliden die het voordeel van de wet van 21 juli 1930 niet genieten, op 80% gebracht van het bedrag toegekend aan de invaliden die wel het voordeel van deze wet met een identieke invaliditeitsgraad genieten. Het toegekende bedrag mag echter nooit hoger zijn dan het bedrag dat een invalide van de oorlog 1940-1945 krijgt.